caidan

11 oktober, 2019

Gods uitspraken aan het hele universum De tweeëntwintigste uitspraak’



  Gods woorden ‘Gods uitspraken aan het hele universum De tweeëntwintigste uitspraak’

Almachtige God zegt: “De mens leeft te midden van het licht, niettemin beseft hij niet hoe kostbaar het licht is. Hij weet niets over de essentie van het licht en de bron van het licht, en daarnaast weet hij niet wie het toebehoort. Wanneer ik het licht schenk aan de mens, onderzoek ik onmiddellijk de omstandigheden onder de mensheid: Dankzij het licht zijn alle mensen aan het veranderen, groeien ze en hebben ze de duisternis verlaten. 

Ik kijk in elke hoek van het universum, en zie dat de bergen opgeslokt zijn in mist, dat de wateren bevroren zijn in de kou en dat vanwege de komst van het licht de mensen in de richting van het oosten kijken opdat zij iets nog kostbaarders mogen ontdekken, de mens blijft echter incapabel om een duidelijke richting te zien te midden van de nevel. Omdat de hele wereld onder een deken van mist ligt wordt mijn bestaan, wanneer ik vanuit de wolken omlaag kijk, nooit door de mens ontdekt; de mens is ergens naar op zoek op aarde, hij schijnt te foerageren, hij is kennelijk van plan mijn aankomst af te wachten maar hij weet niet wanneer dat zal zijn, en het enige wat hij kan doen is vaak naar het lichtschijnsel in het oosten kijken. Onder alle volkeren zoek ik degenen die waarlijk naar mijn eigen hart zijn. Ik wandel tussen alle volkeren, en woon tussen alle volkeren, maar de mens is veilig en wel op aarde, en aldus zijn er geen die echt naar mijn eigen hart zijn. De mensen weten niet hoe ze zich om mijn wil moeten bekommeren, ze kunnen mijn daden niet zien, en ze kunnen zich niet door het licht voortbewegen en door het licht beschenen worden. Alhoewel de mens mijn woorden immer koestert, is hij onmachtig de bedrieglijke listen van Satan te doorzien; omdat de mens te klein van gestalte is, is hij onmachtig te doen wat zijn hart hem ingeeft. De mens heeft nooit oprecht van mij gehouden. Wanneer ik hem verhoog voelt hij zich onwaardig, maar daardoor wil hij nog niet proberen mij tevreden te stellen. Hij houdt enkel de status vast die ik hem in handen gegeven heb en onderzoekt deze; ongevoelig voor mijn lieflijkheid blijft hij zich liever hardnekkig volproppen met de zegeningen van zijn status. Is dit niet de onvolkomenheid van de mens? Als de bergen zich verplaatsen, zouden zij een omweg kunnen maken omwille van jouw status? Wanneer de wateren stromen, kunnen zij voor jouw status tot stilstand komen? Zouden de hemelen en de aarde door jouw status teruggedraaid kunnen worden? Ik was eens genadig tegenover de mens, alsmaar weer, maar niemand koestert dit of schat dit op waarde, ze luisterden er alleen maar naar als naar een verhaal, of lazen het als een roman. Raken mijn woorden echt het hart van de mens niet? Hebben mijn uitspraken dan echt geen invloed? Zou het kunnen dat niemand in mijn bestaan gelooft? De mens houdt niet van zichzelf; in plaats daarvan verenigt hij zich met Satan om mij aan te vallen, en gebruikt Satan als een ‘troef’ om mij mee te dienen. Ik zal door alle bedrieglijke listen van Satan heen prikken, en de mensen van de aarde er van weerhouden de bedriegerij van Satan te accepteren, zodat zij zich niet tegen mij verzetten vanwege het bestaan van Satan.

In het koninkrijk ben ik de Koning, maar in plaats van mij als hun Koning te behandelen, behandelt de mensheid mij als hun Heiland die uit de hemel is neergedaald. Als gevolg daarvan verlangt hij dat ik hem aalmoezen geef, en streeft hij er niet naar mij te leren kennen. Zovelen hebben naar mij uitgeroepen als een bedelaar; zovelen hebben mij hun ‘bedelnappen’ aangereikt en mij gesmeekt hen voedsel te geven om te overleven; zovelen houden gretige ogen op mij gevestigd, als hongerige wolven, wensend dat ze mij op kunnen peuzelen en hun buikjes rond kunnen eten; zovelen hebben hun hoofden zwijgend gebogen vanwege hun overtredingen en voelden zich beschaamd, onderwijl biddend om mijn clementie, of gewillig mijn tuchtiging aanvaardend. Als ik spreek lijken de diverse dwaasheden van de mens absurd, en wordt zijn ware gedaante onthuld onder het licht, en in het stralende licht is de mens niet in staat zichzelf te vergeven. Daarom haast hij zich naar mij toe om zich te buigen en zijn zonden te bekennen. Omwille van de ‘eerlijkheid’ van de mens trek ik hem nogmaals op de wagen van redding, en daarom is de mens mij dankbaar en werpt mij een liefdevolle blik toe. Toch is hij nog steeds niet bereid om daadwerkelijk zijn toevlucht bij mij te zoeken, en heeft hij zijn hart niet volledig aan mij gegeven. Hij schept alleen maar over me op, maar hij houdt niet echt van mij want hij heeft zijn gedachten niet op mij gezet; zijn lichaam zit voor me, maar zijn hart zit achter me. Omdat de mens een gebrekkig inzicht in de regels heeft en hij geen interesse heeft om voor mij te komen, voorzie ik hem van passende ondersteuning, zodat hij zich tot mij zal wenden te midden van zijn hardnekkige onwetendheid. Dit is precies de genade die ik de mens geef, en dit is de methode waarmee ik er naar streef de mens te redden.”

. . .

uit 'Bliksem uit het oosten'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten