caidan

18 februari, 2020

Door moeilijkheden heen is Gods liefde met mij

                                          Door moeilijkheden heen is Gods liefde met mij

                                                     Door Li Ling, provincie Henan

Mijn naam is Li Ling en ik ben dit jaar 76 geworden. In 1978 ben ik tot het geloof in de Heer Jezus gekomen, nadat ik ziek was geworden; gedurende die periode heb ik zeer veel van Zijn genade ontvangen. Dit heeft me daadwerkelijk geïnspireerd om vol overgave voor de Heer te werken; overal ging ik heen om preken te houden en het evangelie te delen, en bovendien bood ik broeders en zusters onderdak in mijn huis. Onze kerk groeide al heel snel uit tot een gemeente van meer dan tweeduizend mensen; daardoor begon de regering van de Chinese Communistische Partij ons kort daarna te onderdrukken. De politie kwam mijn huis een aantal malen doorzoeken, in een poging mij ervan te weerhouden om mijn geloof te praktiseren en het evangelie te verspreiden. Elke keer dat ze kwamen namen ze alles van waarde mee, alles wat kon worden meegenomen – zelfs gloeilampen. Bovendien werd ik gearresteerd door agenten van de Staatsveiligheidsdienst (SVD) en werd ik minstens tien keer in hechtenis genomen. In 1996 aanvaardde ik het werk van de laatste dagen van Almachtige God, en twee jaar daarna werd ik opnieuw door de regering van de CCP gearresteerd en vervolgd; maar dit keer was het nog geschifter. Ik ervoer aan den lijve hoe ongelofelijk moeilijk het is om je geloof in God te belijden in een atheïstisch land als China. Ondanks al deze moeilijkheden kon ik nog steeds Gods redding en liefde voor mij voelen.

Christelijke vergaderingen - uit ‘De Kerk van Almachtige God’

Op een dag in mei 1998, in het holst van de nacht, kort na twee uur, werd ik uit een diepe slaap gerukt door het geluid van iemand die tegen mijn deur bonkte. Ik kon niet voorkomen dat ik zenuwachtig werd en dacht: waarschijnlijk is het de politie! Er zijn hier vijf broeders en zusters van buiten de stad om het evangelie te verspreiden. Hoe kan ik hen beschermen? Ik raakte in paniek. Voordat ik zelfs maar aan de deur kon komen, ramde de politie die open met een luide knal.

 Het hoofd van de Politieke Veiligheidsafdeling van de SVD, gewapend met een pistool, en minstens tien agenten met stroomstokken, stormden agressief naar binnen. Zodra hij de drempel over was, schopte een agent mij woest en schreeuwde: “Wat krijgen we nu? Je bent al zo vaak gearresteerd en toch heb je nog steeds het lef om in God te geloven! Let op mijn woorden: ik zal ervoor zorgen dat je alles wat je hebt kwijtraakt en dat je familie kapot gaat!” De boosaardige agenten begonnen in de slaapkamers te roepen: “Politie! Meteen opstaan!” Zonder ook maar te wachten tot de andere broeders en zusters hun kleren hadden aangetrokken, sloegen ze ons samen in de boeien, twee aan twee; ze fouilleerden ons en namen ook een ring weg die ik droeg. Toen begonnen ze het hele huis te doorzoeken, waarbij ze zelfs door mijn meelvoorraad heen gingen en die helemaal over de grond wierpen. Ze smeten de dingen gewoon overal op de grond. Ten slotte sleepten ze elf bandrecorders weg, een televisie, een ventilator, een typemachine en meer dan tweehonderd boeken van Gods woorden. Ze snuffelden zelfs in de laden van mijn zoon en stalen de ruim duizend yuan die hij zojuist als salaris had ontvangen. Net toen de ongeveer tien agenten op het punt stonden ons allemaal naar het politiebureau te brengen, kwam mijn zoon thuis van zijn werk. Zodra hij zag dat zijn loon was gestolen, rende hij op de agenten af en vroeg hij hun zijn geld terug. Eén van de agenten zei sluw: “Dat zullen we controleren op het bureau; als het van jou is, zullen we het aan je teruggeven.” Maar in plaats daarvan kwamen ze die avond om mijn zoon te arresteren, wegens ‘het hinderen van een officier in functie’. Gelukkig was hij al ondergedoken, want anders was ook hij gearresteerd.

De politie nam de in beslag genomen boeken en andere spullen mee naar het bureau; ze hielden ons alle zes, apart van elkaar, een nacht lang opgesloten op het Publieke Veiligheidsbureau van het District. Toen ik daar zat, kon ik lange tijd gewoon geen rustpunt vinden. Ik dacht terug aan mijn arrestatie in 1987; toen werd ik fysiek en verbaal mishandeld door de politie en gemarteld tot ik bijna doodging. Ook zag ik met mijn eigen ogen dat een jongeman van in de twintig in minder dan twee uur door de politie werd doodgeslagen, en een vrouw vertelde dat ze door twee agenten om beurten was verkracht tijdens het verhoor. Ook zetten agenten mensen op tijgerbanken, brandden hen met een soldeerbout en elektrocuteerden hun tong met stroomstokken, tot het punt waarop er geen bloed meer over was. Ze gebruikten alle mogelijke verachtelijke, monsterlijke methoden om mensen te martelen: een absoluut schandaal. Tijdens mijn meer dan tien arrestaties was ik persoonlijk getuige en slachtoffer van deze wrede, onbarmhartige marteling door de politie. Ze zijn tot alle wreedheden in staat. Nu ik opnieuw voor deze ‘poort van de hel’ stond en de politie hoorde zeggen dat ik ‘levend gevild’ zou worden, werd ik doodsbang. Ze hadden die dag zoveel dingen uit mijn huis meegenomen en ook verschillende broeders en zusters gearresteerd. Er was geen kans dat ze me gemakkelijk zouden laten gaan. Daarom bad ik in mijn hart tot God. “God, ik weet dat we vandaag met uw toestemming in de handen van de politie zijn gevallen. Ik voel me heel zwak, omdat ze allemaal duivels zijn, die over geen enkele menselijkheid beschikken. Daarom smeek ik u mij moed en wijsheid te schenken en mij te voorzien van de juiste woorden om te spreken. Ik ben bereid voor u te getuigen: ik zal beslist geen Judas zijn die u verraadt. Bovendien hoop ik dat u de anderen die vandaag zijn gearresteerd, wilt beschermen, zodat ze in staat zijn om deze situatie standvastig te doorstaan. God, u bent de Koning van het gehele heelal, en alle gebeurtenissen, alle dingen zijn onderworpen aan uw bestuur en beschikkingen. Ik geloof vast dat, zolang ik waarachtig op u kan steunen, u ons zeker zult leiden om Satans invloed van duisternis te overwinnen.” God verlichtte mij terwijl ik bad, doordat Hij mij aan deze woorden van Hem herinnerde: “Het transcendente leven van Christus is reeds verschenen, er is niets waar je bang voor hoeft te zijn. We hebben Satan vertrapt en hun tijd is beperkt. […] Wees boven alles trouw aan mij, ga dapper verder; Ik ben je sterke rots, vertrouw op mij!” (‘Hoofdstuk 10’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Gods woorden vervulden me met geloof. Het is waar: God is almachtig en Satan zal altijd worden verslagen door Gods hand. Zonder Gods toestemming kan hij geen haar op mijn hoofd krenken. Ik overdacht hoe vaak ik al was gearresteerd door de regering van de CCP, vanaf het moment dat ik tot geloof was gekomen. Had ik deze uitdagingen niet keer op keer overwonnen onder Gods bescherming? Ook dacht ik na over de profeet Daniël: hoe hij en drie van zijn vrienden in de val waren gelokt door boosaardige mensen, en toen in de leeuwenkuil waren geworpen en in een vurige oven waren verbrand, en dat allemaal omdat ze de naam van Jehova hooghielden en Jehova God aanbaden. Toch stonden ze onder Gods bescherming en bleven ze ongedeerd. Toen ik dit alles overdacht, welde plotseling moed in mij op en ik voelde me vol kracht. Hoezeer Satan me ook onderdrukte of kwaad deed, ik wist dat ik met God als mijn sterke achterhoede niets had te vrezen. Ik was bereid op mijn geloof te vertrouwen en met God samen te werken, om voor God te getuigen tegenover Satan.

De volgende ochtend begon de politie mij te verhoren. Een agent die me al bij een aantal eerdere gelegenheden had ondervraagd, keek me woedend aan, sloeg met zijn vuist op tafel en blafte: “Dus jij bent het weer, oude teef. Je bent me alweer in handen gevallen. Als je dit keer niet loslaat wat je weet, zul je jezelf in grote problemen brengen! Zeg op! Waar komen al die mensen vandaan die in je huis verbleven? Wie is de kerkleider? Waar kwamen die boeken vandaan? Van wie is de typemachine?” Ik kon er niets aan doen dat ik me zenuwachtig begon te voelen; die agent was gewoon zo kwaadaardig, zo aanmatigend, en hij zou niet aarzelen iemand dood te slaan. Angstig boog ik mijn hoofd en ik maakte geen geluid, terwijl ik voortdurend in stilte bad tot God om over mijn hart te waken. Toen hij zag dat ik niet praatte, begon de agent beledigingen tegen mij te schreeuwen. “Jij oud wijf, het heeft geen zin een dood varken te bedreigen met kokend water!” Al schreeuwend rende hij op mij af en schopte met gestrekt been tegen mijn borstbeen. Ik vloog een aantal meters naar achteren en smakte tegen de grond, met mijn gezicht naar boven. Dat deed zoveel pijn dat ik geen adem meer kon halen. Niet bereid me met rust te laten rende hij naar me toe, hees me aan mijn kleren op van de grond en zei: “Jij dwaze oude teef! Vandaag zal ik je niet laten sterven, maar ik zal ervoor zorgen dat je leven niet meer waard is geleefd te worden. Je gaat een leven vol ellende tegemoet!” Terwijl hij dit zei, diende hij mij een schok toe met zijn stroomstok; toen ik zag dat deze blauw licht verspreidde, werd ik echt bang. Stil bad ik tot God, steeds maar weer, en precies op dat moment herinnerde ik me bepaalde woorden van Hem: “Je moet alles verdragen, afzien van alles wat je hebt en alles doen wat je kunt om mij te volgen, betaal alle kosten voor mij. Dit is de tijd dat ik je op de proef zal stellen, zul je mij je trouw aanbieden? Zul je mij tot het eind van de weg getrouw volgen? Wees niet bang; wie zou je ooit tot staan kunnen brengen als ik je help? Onthoud dat! Denk daaraan! Alles wat gebeurt, is vanwege mijn goede wil en alles is onder mijn hoede. Kunnen al jouw woorden en daden mijn woord volgen? Wanneer de beproevingen van vuur over je komen, zul je dan knielen en mij aanroepen? Of zul je angstig wegduiken, niet in staat om je naar voren te begeven?” (‘Hoofdstuk 10’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Door Gods woorden voelde ik me niet alleen sterk en bemoedigd, maar ook verwierf ik inzicht in Zijn wil. De beproeving die ik op dat moment onderging, was voor God een tijd om mij te testen. Die agent martelde mij lichamelijk in een poging mij zover te krijgen dat ik God zou verraden; maar het was Gods wil dat ik mijn toewijding en liefde aan Hem zou offeren. Hij stelde Zijn hoop op mij, en daarom kon ik gewoon niet toegeven aan het vlees en buigen voor Satans machten. Ik wist dat ik vastbesloten aan Gods kant moest staan en een klinkend getuigenis van Hem moest afleggen. De agent haalde woest naar mij uit met zijn stroomstok en golf na golf baande de elektrische stroom zich een weg door mijn lichaam, waardoor mijn lichaam verkrampte en zich oprolde tot een bal. Terwijl hij mij stroomstoten toediende, schreeuwde hij: “Zeg op! Als je niet praat, zal ik je stroomstoten toedienen tot je eraan sterft!” Ik klemde mijn tanden op elkaar en sprak nog steeds geen woord. Toen hij dit zag, ging hij helemaal over de rooie. Op dat moment haatte ik die gestoorde duivel tot op het bot. De mens werd door God geschapen; zonder twijfel is het juist en passend in Hem te geloven en Hem te aanbidden. Toch biedt de CCP krankzinnig verzet tegen God, op wrede wijze onderdrukken en vervolgen ze gelovigen, zelfs ik – een oude vrouw van zestig jaar – werd niet gespaard. Ze wilden mij zelfs de dood in jagen! Hoe meer schade ze mij berokkenden, hoe meer ik vol haat mijn tanden op elkaar zette, en ik zwoer in mijn hart: zelfs als het tot mijn dood leidt, zal ik getuigen voor God. Ik zal geen verrader zijn die een beschamend bestaan leidt en aanleiding geeft tot Satans spot. De agent raakte er uitgeput van mij te slaan en tegen mij te schreeuwen; en daarom probeerde een van de agenten, die zag dat ik nog steeds niets zou zeggen, mij te bepraten: “Je bent al zo oud: waar is dit alles goed voor? Vertel ons gewoon wat we willen weten: wie je die dingen gaf en waar die mensen leven; dan zullen we je naar huis brengen.” God verlichtte mij zodat ik door deze bedriegerij van Satan heen kon kijken, en daarom zei ik nog steeds niets. Toen hij zag dat ik mijn mond niet zou opendoen, werd hij plotseling vijandig en begon hij mij te bedreigen. “Vertel de waarheid, dan zul je niet zo’n erge straf krijgen; maar anders zul je een ruwere behandeling ondergaan. Als je niet praat, zul je twaalf jaar krijgen en de rest van je leven opgesloten zitten!” Ik voelde een gezoem in mijn hoofd toen ik hem hoorde zeggen dat ik twaalf jaar zou krijgen, en ik dacht: ik verkeer in zo’n slechte lichamelijke toestand dat ik het nog geen jaar zou kunnen uithouden, laat staan twaalf jaar. Misschien sterf ik wel in de gevangenis. De gedachte dat ik de rest van mijn dagen zou moeten slijten in een sombere gevangenis zonder enige zonneschijn, maakte mij ongelofelijk verdrietig. Zou ik in staat zijn het vol te houden zonder het leven van de kerk en zonder de ondersteuning van Gods woorden? Verloren als ik me voelde, bad ik in stilte tot God. Onmiddellijk verlichtte Hij mij, doordat Hij mij aan deze woorden van Hem liet denken: “Er gebeurt niets in het heelal waar ik niet het laatste woord over heb. Wat bestaat er dat zich niet in mijn handen bevindt?” (‘Hoofdstuk 1’ van Gods woorden aan het hele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Dat is waar! Het lot van menselijke wezens ligt in Gods hand; alle gebeurtenissen en alle dingen zijn onderworpen aan Zijn bestuur en beschikkingen. Zonder uitzondering gebeurt wat God wil; als God niet toestaat dat ik naar de gevangenis ga, heeft de politie daarover niets te zeggen; maar doet Hij dat wel, dan zal ik me er zonder klagen aan onderwerpen naar de gevangenis te gaan. Petrus was in staat zich te onderwerpen aan Gods oordeel en tuchtiging, en aan beproevingen en tegenslag. Hijzelf had geen keuze, hij leverde zichzelf helemaal over aan God en gehoorzaamde Gods beschikkingen. Uiteindelijk werd hij voor God ondersteboven gekruisigd: hij was gehoorzaam tot de dood en werd een voorbeeld van liefde voor God. Ik wist dat ik op die dag moest leren van Petrus’ voorbeeld en dat ik mijzelf in Gods handen moest leggen. Zelfs als dit een levenslange straf zou betekenen, moest ik me nog steeds aan God onderwerpen. De politie stuurde me ten slotte naar een huis van bewaring.

In het huis van bewaring had ik het gevoel in een ware hel te verkeren. Er waren geen ramen in de cellen, er was geen elektrische verlichting en meer dan twintig mensen zaten opgepropt in een cel van niet meer dan zo’n tien vierkante meter. Eten, drinken en onszelf ontlasten moesten we allemaal doen in de cel. Overal op de vloer stonden kleine waterplassen; er waren wel enkele matten uitgerold, maar er waren geen dekens of lakens. Ieder van ons moest op die waterplassen liggen om te slapen. In de hoek stond een emmer die als toilet diende; overal waren er muggen en vliegen. De stank was zo erg dat ik nauwelijks kon ademhalen; iedereen verdrong zich om een plek in te nemen bij de ijzeren poort, zodat ze wat lucht konden krijgen door de opening van minder dan dertig centimeter. Het was heel warm in de zomer en er zaten zoveel mensen opgepropt in de kleine cel, dat veel medegevangenen naakt liepen, zonder ook maar een enkel kledingstuk. Vaak braken er onder de gevangenen ruzies om niets uit; voortdurend uitten ze grove taal. Onze dagelijkse maaltijden bestonden uit halfgare meelsoep en dunne noedels, en uit gekookte groenten zonder olie of zout. Altijd bleef er vuiligheid over op de bodem van de schaal en alle gevangenen hadden diarree. Op een dag, toen we naar buiten gingen voor wat frisse lucht, noemde ik bij het appèl het verkeerde gevangenennummer. De gevangenbewaarder werd woedend en schreeuwde: “Kijk eens, wat een zielenpoot! En jij gelooft nog wel in God!” Toen pakte hij zijn leren schoen en sloeg daarmee tien keer op mijn hele gezicht, waardoor mijn gezicht bont en blauw werd. Al mijn celgenoten kwamen toen door mij in problemen en ze werden allemaal tien keer geslagen. Ook hun gezichten waren helemaal bont en blauw; ze bedekten hun gezicht en huilden van pijn. Vanaf dat moment liet de gevangenbewaarder me hun uniformen en overhemden wassen, en ook het beddengoed. Een van de hoogste cipiers dreef een herberg vanuit zijn huis en hij nam alle beddegoed mee dat was afgehaald, zodat ik het kon wassen; en wanneer het schoon was, moest ik het allemaal handmatig repareren. Aan het eind van elke dag was ik zo totaal uitgeput dat mijn hele lichaam beurs was en pijn deed; ik had echt het gevoel dat ik zou bezwijken. Binnen een paar dagen raakten mijn handen gezwollen. Soms, als ik het echt niet meer aankon en voor een ogenblik uitrustte, bestrafte de gevangenbewaarder me boosaardig; daarom moest ik wel werken, of ik wilde of niet, terwijl de tranen over mijn wangen liepen. Wanneer het ’s avonds tijd was om te rusten, kon ik, ook al was ik zowel slaperig als lichamelijk moe, toch niet goed slapen. Mijn armen waren beurs en vol pijn, en mijn rug deed zo’n zeer dat ik me niet kon oprichten. Ook mijn benen waren verdoofd. Tot op de dag van vandaag kan ik mijn armen niet meer dan veertig of vijftig graden optillen: ik kan ze zelfs niet uitstrekken. Ik heb ernstige maagproblemen gekregen door zoveel zwaar werk te verrichten zonder ook maar een moment genoeg te eten te hebben; dat zorgde ervoor dat ik vaak diarree heb. Daar komt nog bij dat de wonden die zijn overgebleven doordat ik werd geslagen door die kwaadaardige politieagenten, nooit volledig waren genezen. Mijn gezondheid werd slechter en slechter. Enige tijd later kreeg ik een voortdurende lichte koorts onder de leden; de gevangenbewaarders weigerden mij behandeling toe te staan. Ondanks mijzelf werd ik zwak en dacht ik: op deze leeftijd kan ik hier nu elke dag sterven, als deze soort marteling voortduurt. Een gevoel van verlatenheid en hulpeloosheid welde op in mijn hart en in mijn pijn bad ik tot God: “God, ik ben nu echt zwak en ik weet niet wat uw wil is. God, wees zo goed mij leiding te geven, zodat ik van u kan getuigen door dit alles heen en u tevreden kan stellen.” Keer op keer riep ik vanuit mijn hart tot God; zonder dat ik het besefte, verlichtte God mij door mij een loflied van Gods woorden in herinnering te brengen. Stilletjes neuriede ik dit loflied. Terwijl ik neuriede en neuriede, rolden voortdurend tranen over mijn gezicht; ik overdacht hoe verheven God is en Zichzelf toch tweemaal vernederd heeft door vlees te worden, waarbij Hij eindeloos lijden en vernedering onderging om de mensheid te redden. Niet alleen is Hij onderworpen geweest aan de weerstand en veroordeling door de verdorven mensheid, maar ook heeft Hij verdrukking en vervolging geleden door toedoen van de CCP. God is zonder schuld; Zijn lijden is erop gericht dat de mensheid een goed en gelukkig leven mag leiden in de toekomst. De pijn en de vernedering die Hij doorstond, waren enorm; toch heeft Hij daarover tegenover niemand ooit gemopperd of geklaagd. De pijn die ik leed, was daarom Gods zegening die over mij kwam; achter dat alles ging Gods wil schuil. Op die manier kon ik inzicht krijgen in het kwade wezen van die duivels en vervolgens tegen Satan in opstand komen, aan Satans duistere invloed ontkomen en volledige redding bereiken. Toch had ik Gods vriendelijke bedoelingen niet begrepen, want al na een beetje lijden werd ik negatief en zwak. Toen ik dit vergeleek met Gods liefde, zag ik in dat ik ongelofelijk zelfzuchtig en opstandig was. Daarom nam ik het besluit dat ik, hoe bitter en moeilijk de dingen ook zouden worden, God tevreden zou stellen en niets meer zou doen dat Hem zou kwetsen. Ik zwoer op mijn leven dat ik zou getuigen van God. Toen ik me eenmaal had onderworpen, zag ik Gods daden. Nadat de politie mij had opgesloten, wekte God mijn zuster, die niet gelovig was, op om de politie een boete van 16.000 yuan te betalen, en bovendien nog eens 1.000 yuan voor mijn inwoning en kost, waarna ik in vrijheid werd gesteld.

Hoewel ik gedurende mijn drie maanden in de gevangenis te lijden had onder marteling van het vlees, had ik het ware gezicht van de bende van de duivels van de CCP en hun verzet tegen God gezien. De veelvuldige arrestaties door de regering van de CCP, gaven me ook enig praktisch begrip van Gods werk, van Zijn almacht en wijsheid, en van Zijn liefde. Ik zag dat God ieder ogenblik over mij waakt en mij beschermt; nooit wijkt Hij van mijn zijde, zelfs niet één moment. Toen ik allerlei soorten martelingen onderging door die duivels en ondraaglijk leed, waren het Gods woorden die me keer op keer lieten zegevieren over Satans kwaad en vernietiging, want ze gaven me het geloof en de moed om de invloed van de duisternis te overwinnen. Wanneer ik zwak en hulpeloos was, waren het Gods woorden die me onmiddellijk verlichtten en leiding gaven, ze waren een ware steunpilaar voor mij en vergezelden me door de ene na de andere ondragelijke dag heen. Het doormaken van zo’n onderdrukking en ontbering heeft me in staat gesteld om een schat voor het leven te verkrijgen, die je niet kunt verkrijgen in tijden van vrede en gemak. Dankzij deze ervaring heeft mijn vastbeslotenheid in mijn geloof aan kracht gewonnen; welke soort gruwelijke dingen ik in de toekomst ook mag tegenkomen, ik zal de waarheid nastreven en ik zal het leven nastreven. Ik geef mijn hart aan God, omdat Hij de Heer van de schepping is; Hij is mijn ene en enige Redder. ik raad jullie de volgende Film over getuigenis van christenen:God heeft me een tweede kans in het leven gegund | Christelijke film ‘Aan de dood ontrukt’



De bijbeltekst is ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.

Artikelen van De Kerk van Almachtige God

Geen opmerkingen:

Een reactie posten